Het begrip (pensioen)partner

Met de Wet toekomst pensioenen (WTP, 1 juli 2023) is het partnerbegrip in de Pensioenwet (PW) gewijzigd. Het verschil in kwalificatie van de partner in pensioenregelingen bracht in het verleden onduidelijkheid en onzekerheid met zich mee. Dit terwijl het intreden van ‘life events’ vaak grote (financiële) gevolgen heeft voor de partner van een werknemer.  In dit artikel leggen we het begrip (pensioen)partner uit.

Kwalificatie ‘partner’

Tot voor kort konden sociale partners zelf invulling geven aan de partner kwalificatie. De voorwaarden die in de pensioenregeling aan het partnerbegrip werden gesteld, konden hierdoor onaangename verrassingen met zich meebrengen. Bijvoorbeeld voor samenwoners. Met een ‘Uniform Partnerbegrip’ heeft de wetgever beoogd daarin te voorzien.  

Het nieuwe artikel 2a PW beoogd invulling te geven aan het begrip gezamenlijke huishouding. Op grond van artikel 1 PW kan onder partner worden verstaan; ‘a) de echtgenoot;, b) de geregistreerd partner; of c) partner in de zin van de pensioenovereenkomst zijnde de meerderjarige persoon die met de werknemer of de gewezen werknemer een gezamenlijke huishouding voert, tenzij (…);

Met ‘gezamenlijke huishouding’ wordt bedoeld de situatie dat sprake is van een (notarieel) samenlevingscontract of samenlevingsverklaring. Ook dient te worden voldaan aan de voorwaarden uit lid 2 of lid 3 van artikel 2a PW. Dit is afhankelijk van de partnerpensioentoezegging.

Bepaald partnerpensioen

Lid 2 regelt de nadere invulling van het begrip gezamenlijke huishouding bij een bepaald partnerpensioen. Voor werknemers zonder partner is dan géén dekking voor partnerpensioen. Lid 2 vereist daarom dat sprake is van een melding aan de pensioenuitvoerder, of het toesturen van de samenlevingsverklaring. Dit zodat de pensioenuitvoerder de partner kan registreren.

Onbepaald partnerpensioen

Lid 3 regelt de nadere invulling van het begrip gezamenlijke huishouding bij een onbepaald partnerpensioen. Voor iedere werknemer c.q. deelnemer is dan partnerpensioen verzekerd. Daarvoor dient sprake te zijn van een (notarieel) samenlevingscontract of een ondertekende samenlevingsverklaring. Door de weduwe/weduwnaar kan ook een samenlevingsverklaring worden opgesteld. Daarmee dient een gezamenlijke huishouding vóór het overlijden aannemelijk te worden gemaakt.

Volgens lid 4 dient dan sprake te zijn van een inschrijving op hetzelfde adres gedurende zes maanden. Ook dient te worden voldaan aan één van de andere voorwaarden genoemd in lid 4. Bijvoorbeeld een kind uit de relatie, het gezamenlijk eigendom van een huis of een huurcontract op beide namen. Sub d vermeldt ook als mogelijkheid dat de overleden werknemer als partner in de pensioenregeling van de weduwe/weduwnaar is opgenomen.

Met de omstandigheden in lid 3 en lid 4 kan ook de duur van de gezamenlijke huishouding worden bepaald (artikel 2a lid 5 Pw).

Conclusie

Ondanks dat een uniform partnerbegrip werd beoogd, blijft het de vraag hoe pensioenuitvoerders daar in praktijk uitvoering aan gaan geven. Het aannemelijk maken van een gezamenlijke huishouding door de achterblijvende partner kan tot discussie leiden. In het kader van financiële planning is het daarom verstandig de partner tijdig aan te melden in de pensioenregeling. Dit om discussie met de pensioenuitvoerder te voorkomen én zeker te zijn van de voorzieningen in de pensioenregeling. Aan werkgevers de taak om werknemers daarin ook te begeleiden.

Lees ook: Een uur per jaar voor je pensioen

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

2 reacties

  1. Hoi Suus,

    Ik lees in de MvT bij deze wijziging, dat het de bedoeling was om te voorkomen dat mensen (nabestaanden) onbedoeld “buiten de boot vallen”. Het is nu best vaak zo dat de uitvoerder bij bepaald pensioen, pas na overlijden een partnerverklaring opvraagt.

    Dan zou art.2a een extra administratieve eis stellen waardoor potentieel juist meer mensen buiten de boot gaan vallen. Dat lijkt me dan tegen het doel van de wijziging in te gaan.

    Het artikel vertelt wat onder “gezamenlijke huishouding” wordt verstaan. Het zegt niet dat “uitsluitend” verklaringen die aan de eisen van het artikel voldoen kunnen kwalificeren als partner. Dat zou ruimte geven aan uitvoerders om nog altijd genoegen te nemen met een achteraf opvragen van samenlevingsverklaring, dus lagere eisen te stellen dan de wet doet zodat nóg minder mensen buiten de boot vallen.

    Met premie heeft dat niks te maken, want de deelnemer zou best kunnen aangeven een partner te hebben, dat daar premie voor wordt berekend en dat de verklaring pas achteraf wordt opgevraagd. Plus: het doel was ook niet uitvoerders te beschermen.

    Zou het niet zo kunnen zijn dat het de bedoeling was om een minimum in de wet vast te leggen. Dat je dus de boel kunt interpreteren als “in elk geval” als er vooraf een verklaring wordt opgestuurd, kwalificeert iemand als partner, maar niet “alleen” als dat is gebeurd? Dus dat lid 2a niet vereist dat er vooraf een verklaring is ingeleverd?

    Benieuwd wat je daar van denkt.

    Groet,
    Mark
    (En groeten aan Theo)

    1. Beste Mark,

      Bedankt voor jouw bericht. Artikel 2a Pw geeft invulling aan de partnerkwalificatie en het uniform partnerbegrip zoals met de Wtp beoogd. Dit door aan te geven wanneer (in ieder geval) sprake is van een gezamenlijke huishouding.

      In artikel 2a wordt een onderscheid gemaakt naar bepaald (lid 2) en onbepaald partnerpensioen (lid 3). Lid 2 vereist een melding van het samenlevingscontract aan de pensioenuitvoerder, dan wel een samenlevingsverklaring die aan de pensioenuitvoerder is gestuurd. Hoewel het moment van melden niet wordt benoemd, lezen wij in lid 2 niet de mogelijkheid dit te doen ná overlijden van de werknemer. In tegenstelling tot bij een onbepaald partnerpensioen (lid 3).

      Dit wordt in de Memorie van Toelichting ook bevestigd. Bij een bepaald partnerpensioen wordt enkel een partnerpensioen verzekerd voor werknemers met een partner. Zonder bekendheid met de partner komt geen verzekering tot stand en kan daar geen beroep op worden gedaan.

      Naar de letter van de wet lijkt het te gaan om een extra administratieve eis, al zal de praktijk uit moeten wijzen of dit ook zo strikt wordt gevolgd. Het na overlijden opvragen van een partnerverklaring door een pensioenuitvoerder (ter bevestiging) lijkt niet onmogelijk, echter zal bekendheid van de uitvoerder met de partner noodzakelijk zijn voor de totstandkoming van de verzekering en om daar vervolgens ook een beroep op te kunnen doen.

      Met vriendelijke groet,
      Suus